Signalen. Het op correcte wijze en op het juiste moment signalen geven ter afwending van dreigend gevaar kan voorkomen dat ongevallen ontstaan. Bestuurders met verkeersinzicht en sociaal verkeersgedrag zien meestal het dreigend gevaar tijdig aankomen. En passen zich daarop aan, zodat zij zelden gebruik hoeven te maken van deze signalen.
Bestuurders mogen slechts geluids- of knippersignalen geven ter afwending van dreigend gevaar. Een geluidssignaal geeft u met een bel of claxon en knippersignalen door snel herhaald in- en uitschakelen van de grote- of dimlichten. Signalen mogen niet langer duren dan nodig is. Wanneer u een geluids- dan wel een knippersignaal moet geven is afhankelijk van de situatie en omstandigheden ter plaatse.
Bestuurders van motorvoertuigen van politie, brandweer, spoedeisende medische dienstverlening en andere officieel aangewezen hulpverleningsdiensten mogen blauwe zwaai-, flits- en/of knipperlichten en een tweetonige hoorn voeren. Hiermee maken ze kenbaar een dringende taak te vervullen. Zij mogen in die gevallen overdag ook knipperende koplampen voeren.
Zodra deze bestuurders gebruik maken van deze signalen behoren zij tot de categorie ‘voorrangsvoertuigen’ . En genieten zij de daaraan verbonden voorrechten.
Bestuurders van motorvoertuigen, brommobielen, bromfietsers en snorfietsers mogen met hun voertuig geen onnodig geluid maken.
Bestuurders van motorvoertuigen die officieel zijn aangewezen om werkzaamheden te verrichten, zoals wegwerkzaamheden, sleep- of takelwerkzaamheden, hulpverlening bij ongevallen, sneeuw en gladheidbestrijding, mogen tijdens hun werkzaamheden gele of groene zwaai- en/of knipperlichten voeren. De bestuurders van voorrangsvoertuigen mogen dan in plaats van gele zwaai- en/of knipperlichten blauwe zwaai- en/of knipperlichten voeren.
Motorvoertuigen die gebruikt worden bij werkzaamheden aan de weg zoals: sleep- of takelwerkzaamheden, hulpverleningsdiensten bij ongevallen, sneeuw en gladheidsbestrijding mogen een geel zwaai- of knipperlicht gebruiken. De hiervoor genoemde voorrangsvoertuigen zoals politie, brandweer en ambulance, voeren in die situaties ook geel zwaai-, flits- of knipperlicht.
Wanneer een ambulance als eerste bij een grootschalig ongeval aankomt, voert de bemanning daarvan de medische coördinatie uit. Die ambulance zal niet gebruikt worden voor gewondentransport en voert dan als enige een groen zwaai-, flits- of knipperlicht.
Een ambulance die een groen zwaai-, flits- of knipperlicht voert is géén voorrangsvoertuig!
Een voetgangersoversteekplaats (zebrapad) is herkenbaar aan de in dwarsrichting van de rijbaan, fietspad of fiets-/bromfietspad aangebrachte markering die bestaat uit brede witte en donkere strepen. Deze oversteekplaats wordt meestal aangeduid door bord L2.
Alle bestuurders -ook van trams- moeten een voetgangersoversteekplaats voorzichtig naderen. En voetgangers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen, die hierop oversteken of kennelijk op het punt staan dit te doen, voor laten gaan. Vaak wordt u door het bord J22 gewaarschuwd, dat u een voetgangersoversteekplaats nadert.
Deze verplichting geldt niet voor bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot een militaire colonne of uitvaartstoet van motorvoertuigen en voorrangsvoertuigen. Als u van een daartoe bevoegd en als zodanig herkenbare verkeersbrigadier de aanwijzing krijgt om te stoppen, dan bent u verplicht deze aanwijzing op te volgen.
Als bij de voetgangersoversteekplaats ook voetgangerslichten in werking zijn, dan geldt de ‘zebra-bescherming’ niet, maar gelden de voetgangerslichten. Voetgangers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen moeten zich dan richten naar die verkeerslichten. Als in plaats van het rode licht een geel knipperlicht in de vorm van een waarschuwingsdriehoek brandt mogen zij op eigen risico oversteken.
Zij moeten wel al het overige verkeer ter plaatse voor laten gaan, ook het afslaande verkeer. Het overige verkeer houdt met dit oversteken waarschijnlijk geen rekening, omdat het verkeerslicht voor hun op de rijbaan op groen staat. Voetgangers kunnen uiteraard altijd wachten op het groene voetgangerslicht -dat gehandhaafd blijft- zodat zij rustig en veilig kunnen oversteken.
Het is verboden een voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats links of rechts in te halen. Dit verbod geldt ook voor bestuurders van trams. De overstekende weggebruikers moeten er zeker van kunnen zijn dat -als een bestuurder hen voor laat gaan- niet een andere bestuurder het gestopte of langzaam naderende voertuig inhaalt. En hen zo toch in gevaar brengt!
Woonerven bestaan uit één of meerdere straten zonder trottoir, voetpad of fietspad. U moet rekening houden met niet gemarkeerde voorwerpen en onregelmatigheden in de weg, zoals drempels, bloembakken, paaltjes, bomen en speeltoestellen voor kinderen. Deze maatregelen zijn genomen om het karakter van het erf te benadrukken en het verkeersgedrag van bestuurders te beïnvloeden.
Voetgangers en kinderen mogen wegen gelegen binnen een erf over de volle breedte gebruiken. Spelen, praatje maken, wandelen en op banken zitten is overal toegestaan. Zij zijn hier de hoofdfiguren. Bestuurders mogen binnen een erf niet sneller rijden dan 15 km per uur. Omdat bestuurders zich (soms onbewust) niet houden aan genoemde snelheid, kunnen ter extra attentie aparte snelheidsborden geplaatst worden.
Verder moet u als bestuurder steeds rekening houden met voetgangers en spelende kinderen. U mag hen niet hinderen of in gevaar brengen. Het rijverkeer is hier dus ondergeschikt aan het voetgangersverkeer. Het kan voorkomen dat u moet stoppen en even moet wachten.
Binnen een erf moet u dezelfde voorrangsregels toepassen als op kruispunten van gelijkwaardige wegen. Dat betekent dat u alle bestuurders van rechts voorrang moet verlenen.
Bestuurders van motorvoertuigen en van brommobielen mogen hun voertuig uitsluitend parkeren op de als zodanig aangeduide of aangegeven voor parkeren bestemde weggedeelten. Deze plaatsen zijn kenbaar gemaakt door bord E4 of door de letter ‘P’ op de weg. Dat geldt ook voor het parkeren van een motorfiets. Deze voertuigen zijn meestal zo omvangrijk dat parkeren buiten de parkeergelegenheden meestal overlast zal opleveren.
Als het erf tevens is aangeduid als parkeerschijfzone, moet u -voor het parkeren van voertuigen- zich houden aan de parkeerregels voor die zones.
Fietsen, snorfietsen en bromfietsen moeten worden geplaatst op het trottoir, voetpad of in de berm. Maar omdat in erven deze weggedeelten ontbreken en de als zodanig aangeduide of aangegeven parkeergelegenheden uitsluitend bedoeld zijn voor motorvoertuigen, mogen zij binnen een erf op alle andere plaatsen worden geplaatst. Natuurlijk op een zodanige wijze dat daardoor geen gevaar of hinder ontstaat of dat de doorgang voor andere weggebruikers wordt geblokkeerd.
De in- en uitgang van een erf is meestal uitgevoerd als in- en uitrit (doorlopend trottoir). Als u vanuit een uitrit de weg wilt oprijden moet u alle weggebruikers, dus ook voetgangers, voor laten gaan.
Aan het begin van autowegen is bord G3 geplaatst. De doorgaande rijbaan van een autoweg is door bord B1 aangewezen als voorrangsweg.
Aan het einde van een autoweg is bord G4 geplaatst. De meeste autowegen worden aangeduid als N-wegen.
Het gebruik van de autoweg is slechts toegestaan voor bestuurders van motorvoertuigen waarmee met een snelheid van tenminste 50 km per uur mag en kan worden gereden.
Een autoweg heeft meestal gelijkvloerse kruispunten en vaak geen gescheiden rijbanen. Houd daarom ook rekening met tegenliggers als u op deze enkelbaans wegen wilt inhalen en let op het dwarsverkeer. Langs een autoweg zijn dikwijls vluchthavens aangebracht en brede autowegen hebben soms een vluchtstrook.
Een autoweg heeft doorgaans een korte (doodlopende) invoegstrook en meestal ontbreekt een vluchtstrook. Nader dan ook met aangepaste snelheid het begin van de invoegstrook en kijk naar de naderende bestuurders. Is invoegen niet mogelijk bijvoorbeeld tijdens grote verkeersdrukte, stop dan aan het begin van de korte invoegstrook en wacht daar op een veilige invoeggelegenheid. Invoegen is een bijzondere manoeuvre. U moet het overige verkeer voor laten gaan.
Autowegen zijn veelal voorrangswegen. Daarom zult u bij gelijkvloerse kruispunten bord B6 aantreffen.
Op enkelbaans autowegen moet u ook goed opletten op tegemoetkomende inhalende bestuurders die op uw weghelft rijden. Ze zijn hun inhaalmanoeuvre waarschijnlijk al begonnen op een moment dat u de invoegstrook naderde of aan het begin er op stilstond.
Naderen er van nabij geen bestuurders op de doorgaande rijbaan, gebruik dan voldoende lengte van de korte invoegstrook om uw snelheid zoveel mogelijk aan te passen. Kijk ook regelmatig in de binnenspiegel en linker buitenspiegel om de afstand, soort motorvoertuig en hun naderingssnelheid vast te kunnen stellen. Niet achterom kijken, u kunt dan de controle over de besturing en het zicht op eventuele voertuigen voor u verliezen. Wees ook bedacht op haastige bestuurders die achter u al eerder met invoegen zijn begonnen en plotseling vanuit uw ‘dode hoek‘ te voorschijn komen.
Kijk voordat u invoegt nog eens in de binnenspiegel en linker buitenspiegel en links opzij (dode hoek). Kunt u veilig invoegen, dan moet u vlak voor dat u invoegt links richting aangeven. Ga dan in een vloeiende beweging over op de doorgaande rijbaan. Meteen na het invoegen zet u de richtingaanwijzer af en moet u nog eens controleren of uw snelheid wel voldoende is aangepast. Het in één beweging doorgaan vanaf de invoegstrook naar een andere rijstrook dan de meest rechtse, is niet aan te bevelen i.v.m. de (grote) dode hoek.
Wanneer u een invoegmogelijkheid verkeerd heeft beoordeeld en u kunt aan het einde van de korte invoegstrook niet veilig invoegen, dan moet u stoppen en daar wachten op een zeer ruime invoegmogelijkheid. Benut daarna het eventuele resterende gedeelte van de korte invoegstrook om snelheid te maken en blijf op de doorgaande rijbaan uw snelheid verhogen tot u een aangepaste snelheid hebt.
Als u vanaf een parkeergelegenheid of vluchthaven wilt invoegen op de doorgaande rijbaan, dan moet u hetzelfde handelen als op een korte invoegstrook.
Op autowegen moet u ook, zoals op andere wegen, rechts rijden. Is de doorgaande rijbaan verdeeld in meerdere rijstroken in een richting dan moet u ook zoveel mogelijk op de meest rechts gelegen rijstrook rijden. Alleen tijdens verkeersdrukte, als in files naast elkaar rijden ter plaatse aanvaardbaar is, tijdens het inhalen en het naar links voorsorteren, mag u de linker rijstrook gebruiken. De vlucht haven of vluchtstrook mag u uitsluitend gebruiken in geval van noodzaak.
Op autowegen is voor u geen minimumsnelheid van kracht, maar u mag niet onnodig langzamer rijden dan het overige verkeer ter plaatse, zodat u hen daarmee hindert of de veiligheid in gevaar brengt.
U moet dus uw snelheid zoveel mogelijk aan het andere verkeer aanpassen, natuurlijk met inacht neming van de maximumsnelheid ter plaatse.
Op autowegen -buiten de bebouwde kom- gelden de volgende maximumsnelheden: – voor motorvoertuigen geldt een maximumsnelheid van 100 km per uur;
Deze maximumsnelheid blijft voor deze groep weggebruikers ook van kracht als verkeerstekens een hogere maximumsnelheid aangeven dan hun vastgestelde maximumsnelheid.
Met verkeersborden of elektronische signaleringsborden kan een lagere maximumsnelheid worden aangegeven. Op autowegen kan ook met borden een adviessnelheid worden aangegeven.
Autowegen zijn meestal voorzien van vluchthavens. Deze havens worden meestal aangegeven door het blauwe vluchthavenbordje. U mag uitsluitend in geval van noodzaak gebruik maken van deze havens. Bijvoorbeeld technische storing, hulpverlening en/of getuige bij een ongeval. Maar ook bij bijzonder slechte weersomstandigheden, ziekte of onwel worden van inzittenden, sanitaire stop voor ouderen en kinderen, noodzakelijke controle van de lading en een tekort aan brandstof.
Omdat vluchthavens niet zo lang zijn moet u voor het gebruik hiervan reeds op de rijbaan uw snelheid minderen. Om zodoende met veilige snelheid de vluchthaven te kunnen oprijden. Laat dit tijdig zien aan de achteropkomende bestuurders door rechts richting aan te geven (eventueel ook met remsignalen). Plaats uw voertuig uiterst rechts op de vluchthaven en blijf zelf ook zoveel mogelijk rechts naast de auto.
Op de vluchthaven moet u bij motorvoertuigen op meer dan twee wielen en aanhangwagens de gevarendriehoek plaatsen. Als het voertuig een obstakel vormt dat door naderende bestuurders en niet tijdig kan worden opgemerkt. De gevarendriehoek moet goed zichtbaar rechts op de weg worden geplaatst op een afstand van ongeveer 30 m van het stilstaande voertuig. In de richting van het verkeer waarvoor het voertuig gevaar op kan leveren. De verplichting tot het plaatsen van een gevarendriehoek vervalt als de waarschuwingsknipperlichten worden gebruikt. Maar vindt u onder gegeven omstandigheden het veiliger om de gevarendriehoek ook te plaatsen, dan mag u dat doen.
Als u weer aan het rijdende verkeer wilt deelnemen moet u goed opletten. U kunt niet zoals op een vluchtstrook snelheid maken. U zal dus moeten wachten totdat de rijbaan voldoende vrij is. Op enkelbaans autowegen moet u ook goed opletten op tegemoetkomende inhalende bestuurders die op uw weghelft rijden. Ze zijn hun inhaalmanoeuvre waarschijnlijk al begonnen op een moment dat u nog stil stond op de vluchthaven. Kunt u veilig invoegen, dan moet u vlak voor dat u invoegt links richting aangeven. Ga dan in een vloeiende beweging over op de doorgaande rijbaan. Meteen na het invoegen zet u de richtingaanwijzer af en moet u nog eens controleren of uw snelheid wel voldoende is aangepast.
Parkeerplaatsen langs autowegen worden met bord E4 aangeduid. Omdat deze parkeerplaatsen meestal niet zijn voorzien van invoeg- en uitrijstroken moet u dezelfde handelingen verrichten als bij vluchthavens.
Wilt u rechtsaf de doorgaande rijbaan van een autoweg verlaten dan moet u gebruik maken van de rechter uitrijstrook. Zorg dat u tijdig rechts rijdt. Elke afrit wordt met bewegwijzeringsborden aangegeven. Het eerste bord geeft aan dat over 900 m een (gelijkvloers)kruispunt volgt en geeft ook enige plaatsnamen in de rechtdoorgaande richting aan.
Het eerste bewegwijzerings bord staat op 900 m afstand van de afrit.
Bij het tweede bord staat op 600 m afstand van de afrit en geeft een plaatsnaam in de linksaf richting aan.
Het derde bord staat op 300 m afstand van de afrit en geeft een plaatsnaam in de rechtsaf richting aan. Dat is ongeveer de plaats waar u met behulp van de spiegels nog eens extra let op achteropkomende bestuurders en rechts richting aangeeft.
Minder geen snelheid op de doorgaande rijbaan als dat niet nodig is. Bij het vierde en tevens laatste bord rijdt u het begin van de (korte) uitrijstrook op.
Pas op de uitrijstrook mindert u snelheid door gas terug te nemen en/of af te remmen. Op autowegen moet u bedacht zijn op korte uitrijstroken en dat aan het einde hiervan een scherpe bocht naar rechts volgt. Na het uitrijden zet u de richtingaanwijzer af.
Wilt u linksaf de doorgaande rijbaan van een autoweg verlaten, dan moet u gebruik maken van de linker uitrijstrook. Als de doorgaande rijbaan verdeeld is in meerdere rijstroken in één richting dan moet u tijdig op de linker rijstrook gaan rijden. Let van tevoren goed op achteropkomende bestuurders. Is de uitrijstrook kort en/of willen meerdere bestuurders links afslaan, dan bent u soms genoodzaakt reeds op de doorgaande rijbaan snelheid te minderen. Geef daarom eerst remsignalen voordat u definitief afremt.
Op gelijkvloerse kruispunten moet u voor links afslaan misschien stoppen om het rechtdoorgaande verkeer op dezelfde weg voor te laten gaan
Verkeerstekens op de weg zijn van belang voor iedere weggebruiker. Hieronder een opsomming van de tekens die u tegen kan komen.
Een streep zonder onderbrekingen is pas een ‘doorgetrokken streep‘ als hij minstens 20 m lang is. We onderscheiden twee groepen doorgetrokken strepen: kantstrepen en strepen voor het scheiden van rijstroken. Een kantstreep bevindt zich langs de rand van de rijbaanverharding.
Een doorgetrokken streep tussen rijstroken op rijbanen of paden met verkeer in beide richtingen betekent dat u die streep niet naar links mag overschrijden en dat u zich niet links van die streep mag bevinden. Dat mag wel als aan de rechterzijde van de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht. Als de streep zich bevindt tussen rijstroken of op paden voor verkeer in één richting, mag u die streep niet naar links of naar rechts overschrijden. Ook in dit geval mag dat wél als tussen u en de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht.
De doorgetrokken streep tussen een vluchthaven of vluchtstrook op een auto(snel) weg en de rechter rijstrook is geen ‘doorgetrokken streep‘ in de zin van het hiervoor behandelde. De streep vormt immers geen scheiding tussen twee rijstroken (een vluchtstrook of vluchthaven is geen rijstrook) en men kan het ook geen kantstreep noemen. In een noodgeval mag u de vluchtstrook of vluchthaven wel gebruiken en dus de streep overschrijden. Is een vluchtstrook opengesteld als spitsstrook dan mag de doorgetrokken streep ook overschreden worden. Voor een kantstreep, die geen scheiding tussen twee rijstroken vormt, gelden de hiervoor behandelde regels ook niet. Een kantstreep mag u overschrijden, bijvoorbeeld om de berm te gebruiken bij pech, om daar te parkeren, of om een inrit in te rijden.
U mag de doorgetrokken streep overschrijden als de spitsstrook open is.
Als een rijbaan of pad door een naast elkaar liggende doorgetrokken en onderbroken streep in rijstroken is verdeeld, dan mag u deze strepen overschrijden als u de onderbroken streep aan uw kant hebt. Maar u moet er wel rekening mee houden dat inhalen hier meer gevaar oplevert. Deze twee strepen naast elkaar noemen we ook wel combinatiestreep.
Omdat de streep onmiddellijk links van u een onderbroken streep is, mag u de doorgetrokken streep ook overschrijden.
Er worden overwegend twee soorten onderbroken strepen gebruikt: de onderbroken streep met de verhouding 1:3 die in feite alleen het midden van de rijbaan of het pad aangeeft en de onderbroken streep met de verhouding 3:1 (waarbij de strepen dus drie keer zolang zijn als de onderbrekingen). Deze streep geeft niet alleen het midden aan, maar waarschuwt ook voor het feit dat u bijvoorbeeld bochten, hellingen of andere onoverzichtelijke situaties nadert of dat er een doorgetrokken streep volgt. Deze waarschuwingsstrepen geven dus aan dat u nog voorzichtiger moet zijn dan u al was.
Een blokmarkering is een onderbroken streep die u mag overschrijden en geeft de invoeg- en uitrijstroken en splitsingen in wegen aan. Als langs een blokmarkering een doorgetrokken streep is aangebracht, mag u deze markering en streep pas dan overschrijden als u de onderbroken markering aan uw kant hebt. Soms worden met blokmarkeringen voorsorteerstroken aangegeven. Twee rijen blokmarkeringen naast elkaar, dwars over de rijbaan, geven een oversteekplaats voor fietsers, snorfietsers en bromfietsers aan.
Reflectoren worden beschouwd als scheiding door een onderbroken streep. Op een doorgetrokken streep mogen ook reflectoren worden aangebracht. Deze streep blijft dan toch een doorgetrokken streep.
Kantstrepen zijn doorgetrokken strepen langs de kanten van de rijbaan. Deze strepen geven het verloop van de rijbaan aan. U mag deze strepen overschrijden als u in geval van noodzaak gebruik wilt maken van een vluchtstrook, vluchthaven of de berm. U mag deze streep ook overschrijden als u in- en uitritten in of uit wilt rijden of als u wilt parkeren op een parkeerstrook of in de berm.
U mag uw voertuig niet laten stilstaan langs een gele doorgetrokken streep.
Bij wegwerkzaamheden is het dikwijls noodzakelijk tijdelijke maatregelen te nemen. Soms worden wegen geheel of gedeeltelijk afgesloten. Weggebruikers zullen dan worden geconfronteerd met ‘werk in uitvoering’. Zij worden hiervoor gewaarschuwd door (matrix)borden. Ter plaatse worden zij geholpen door de aangebrachte bebakening zoals verkeerskegels en tijdelijke gele strepen op het wegdek. Tijdelijk geplaatste of toegepaste verkeerstekens op het wegdek hebben dus de kleur geel en gaan boven de ter plekke aangebrachte andere verkeerstekens op het wegdek. Wanneer er bijvoorbeeld een witte doorgetrokken streep is aangebracht op het wegdek maar bij werkzaamheden ligt er een gele onderbroken streep naast, dan geldt de gele wegmarkering en mag de streep gewoon overschreden worden.
Bij wegwerkzaamheden moet u dus extra goed opletten en snelheid aanpassen. Ook kunnen de tijdelijke strepen glad zijn. Bij omleidingen wordt de route aangegeven door gele borden met een symbool, nummer of letter.
Een blauwe streep is aangebracht in een parkeerschijfzone. Als u parkeert langs deze streep, moet u daarom altijd een parkeerschijf gebruiken.
De schuine pijl die is aangebracht op een rijstrook vóór verdrijvingsvlakken geeft aan dat u die rijstrook moet verlaten in de aangegeven richting.
Een verdrijvingsvlak is een weggedeelte waarop schuine strepen zijn aangebracht. U mag dit vlak niet gebruiken. De strepen verwijzen u naar die zijde van de rijbaan waar u moet gaan rijden.
Een puntstuk is een meerhoekig vlak op het wegdek bij splitsingen of samenvoegingen van wegen, rijstroken of rijbanen. Met ‘meerhoekig‘ wordt niet alleen de bekende driehoek bedoeld, maar ook rechthoeken en trapeziumvormige stukken. Puntstukken zijn aangebracht op het wegdek ter geleiding van het verkeer.
Deze puntstukken mogen aan beide zijden voorbij gereden worden. Puntstukken mogen, net als verdrijvingsvlakken, niet worden gebruikt door bestuurders. Dit verbod geldt niet wanneer een bestuurder een spitsstrook volgt en daardoor onvermijdelijk over het puntstuk moet rijden.
Als u op een kruispunt een bepaalde richting wilt volgen, moet u als bestuurder van een motorvoertuig of bromfiets gebruikmaken van de aanwezige voorsorteerstrook waarin deze richting met pijlen wordt aangegeven. Is de voorsorteerstrook voorzien van een doorgetrokken streep, L4 dan mag u niet meer van strook veranderen.
Bord L4 kan van tevoren aangeven dat u moet voorsorteren.
Een busbaan is een rijbaan waarop het woord ‘BUS’ of ‘LIJNBUS’ is aangebracht. Als op de rijbaan het woord ‘BUS’ is aangebracht mogen uitsluitend bestuurders van lijnbussen, andere autobussen en trams deze rijbaan gebruiken. Als op deze rijbaan het woord ‘LIJNBUS’ is aangebracht, dan mogen uitsluitend bestuurders van lijnbussen en trams deze rijbaan gebruiken.
Een busstrook is een rijbaangedeelte dat door een doorgetrokken of onderbroken streep van de rijbaan is afgescheiden en waarop het woord ‘BUS’ of ‘LIJNBUS’ is aangebracht. Als op deze strook het woord ‘BUS’ is aangebracht mogen uitsluitend bestuurders van lijnbussen, andere autobussen en trams deze strook gebruiken. Als op deze strook het woord ‘LIJNBUS’ is aangebracht, dan mogen uitsluitend bestuurders van lijnbussen en trams deze strook gebruiken.
Parkeerstroken en parkeervakken worden met strepen, andere verharding of met de letter ‘P‘ gemarkeerd. U mag uitsluitend op die plaatsen recht en geheel binnen de aangegeven markering parkeren.
Een fietsstrook is een gedeelte van de rijbaan dat door een doorgetrokken of onderbroken streep is gemarkeerd en waarop afbeeldingen van een fiets zichtbaar zijn. Het gebruik van deze strook met doorgetrokken streep is verboden voor andere bestuurders, behalve voor (snor)fietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig. Het volgen van deze strook met onderbroken streep is voor andere bestuurders wel toegestaan. Vanzelfsprekend mag u daarbij niemand hinderen.
Een stopstreep is een brede streep die in de dwarsrichting is geplaatst. Als de stopstreep voor u bestemd is, moet u altijd stoppen bij het stopbord, bij een stopteken van een verkeersregelaar, bij een voetgangersoversteekplaats (zebrapad) of oversteek met verkeersbrigadiers en als het verkeerslicht op rood staat. Bij dubbele stopstrepen, de zogeheten opgeblazen fietsstrook, is de voorste streep bestemd voor fietsers en snorfietsers en de achterste streep voor de overige bestuurders.
Een stopbord (B7) waarschuwt dat u een kruispunt nadert waar u eerst vóór het kruispunt moet stoppen en voorrang moet verlenen aan bestuurders (dat zijn alle weggebruikers behalve voetgangers) op de kruisende weg. Voor deze kruispunten is op de weg ook een stopstreep aangebracht.
Haaientanden zijn voorrangsdriehoeken op de weg. Als u een kruispunt met deze driehoeken nadert moet u voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. Voor deze kruispunten is meestal ook bord B6 geplaatst.
Een voorrangsteken waarschuwt u dat u een kruispunt nadert waar u voorrang moet verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. Voor deze kruispunten is ook bord B6 geplaatst en zijn op de weg meestal haaientanden aangebracht.
Een voetgangersoversteekplaats (zebrapad) is een markering die in de dwarsrichting van de rijbaan, het fietspad of het fiets/bromfietspad is aangebracht en uit brede witte strepen bestaat.
Een andere oversteekplaats is een markering die in de dwarsrichting van de rijbaan, het fietspad of het fiets/bromfietspad is aangebracht en die uit smalle onderbroken strepen (kanalisatiestrepen) bestaat (bijvoorbeeld een oversteekplaats voor voet- gangers, fietsers en snor/bromfietsers).
Verkeersdruppels zijn druppelvormige vlakken die de functie hebben van een (getekende) vluchtheuvel.
De zigzagstreep betekent dat u snelheid moet minderen omdat u een gevaarlijk punt nadert.
Een aanduiding van de maximumsnelheid op borden wordt soms ondersteund door een aanduiding op het wegdek.
Bewegwijzering in een rij- of voorsorteerstrook kan u op onbekende plaatsen zekerheid geven over uw geplande reisbestemming.
Een tunnelteken in een rij- of voorsorteerstrook geeft aan dat die strook bestemd is voor bestuurders die de rijstrook naar de tunnel willen volgen.
Driekleurige verkeerslichten
Wordt het verkeer geregeld door middel van driekleurige verkeerslichten, dan is de betekenis van:
Als in een driekleurig verkeerslicht of in een daaraan toegevoegd éénkleurig verkeerslicht een verlichte pijl zichtbaar is, geldt het licht uitsluitend voor de door de pijl aangegeven richting.
Bij een groene verlichte pijl is er dan in principe een vrije route. Let echter goed op bestuurders die net door rood rijden!
Als onder of bij een driekleurig verkeerslicht een bord is geplaatst met de tekst ‘rechtsaf voor fietsers vrij‘ gelden het gele en rode licht niet voor rechtsafslaande fietsers, snorfietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen. Zij moeten dan het overige verkeer ter plaatse voor laten gaan.
Op plaatsen waar bromfietsers op een fiets-/bromfietspad rijden kan bij driekleurige verkeerslichten een bord zijn geplaatst met de tekst ‘rechtsaf voor (brom)fietsers vrij‘.
Als de verkeerslichten niet werken, knippert meestal het gele licht. Dat betekent: gevaarlijk punt, voorzichtigheid geboden. Vaak zijn bij kruispunten verkeersborden geplaatst die dan de voorrang regelen. Als deze borden niet zijn geplaatst, dan gelden onder die omstandigheden ter plaatse de normale voorrangsregels.
Bestuurders van een motorvoertuig van een militaire colonne die het verkeerslicht bij groen licht is begonnen te passeren, mogen blijven doorgaan ook nadat een andere kleur licht zichtbaar is geworden.
Weggebruikers voor wie het verkeerslicht op groen springt, moeten wachten tot de gehele colonne voorbij is.
Als u zich tussen de colonne heeft gevoegd, bijvoorbeeld door een inhaalmanoeuvre, maakt u geen deel uit van de militaire colonne en moet u wel stoppen voor een geel of rood verkeerslicht.
U behoort met uw auto niet tot de militaire colonne. U moet stoppen voor het rode verkeerslicht.
De verplichting om bij een geel of rood verkeerslicht te stoppen geldt niet voor bestuurders van voorrangsvoertuigen.
Tweekleurige verkeerslichten betekenen:
– geel licht: stop, bestuurders die het licht zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan; – rood licht: stop.
Deze tweekleurige verkeerslichten worden vaak toegepast op plaatsen waar ze slechts incidenteel in werking hoeven te zijn, zoals bij bruggen en oversteekplaatsen. Ze staan ook bij uitritten van politie, brandweer, ziekenhuizen en GGD waar vaak bestuurders van voorrangsvoertuigen in- en uitrijden.
In verband met een vlottere doorstroming van het verkeer zijn er op diverse plaatsen in ons land zogenoemde aftelverkeerslichten geplaatst. Tenminste drie seconden voor het licht op groen springt gaat er, zichtbaar op het verkeerslicht, een teller lopen. Het systeem zorgt er voor dat de voorste bestuurder in de rij een halve seconde eerder vertrekt en er gaan ook meer voertuigen door die groene fase. Hierdoor wordt dus de capaciteit van een kruispunt vergroot.
Aftelverkeerslichten hebben het doel de doorstroming te bevorderen.
Tram- en buslichten moeten worden toegepast bij drie of tweekleurige verkeerslichten -als ter plaatse voor trams en/of lijnbussen en autobussen een eigen ruimte, gescheiden van het overige verkeer, beschikbaar is- of als ter plaatse bestuurders van trams en/of lijnbussen en autobussen vanuit een rijstrook een richting mogen volgen die aan het overige verkeer in die rijstrook niet is toegestaan. Deze lichten gelden natuurlijk ook voor bestuurders van andere voertuigen die een busbaan of busstrook volgen waar tram/buslichten staan. Denk bijvoorbeeld aan een taxi.
Door middel van de lampjes wordt aangegeven welke richting wordt geregeld:
bestuurders van trams, lijnbussen en andere autobussen mogen rechts afslaan;
bestuurders van trams, lijnbussen en andere autobussen mogen links afslaan;
bestuurders van trams, lijnbussen en andere autobussen mogen links en rechts afslaan;
bestuurder van trams, lijnbussen en andere autobussen mogen rechtdoor gaan;
bestuurders van trams, lijnbussen en andere autobussen mogen rechtdoor en links afslaan;
bestuurders van trams, lijnbussen en andere autobussen moeten stoppen. Bestuur ders die het licht zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan;
Er kunnen op kruispunten meerdere tram-/buslichten zijn geplaatst, zodat verschillende rijrichtingen tegelijk kunnen worden geregeld.
Als overwegen voorzien zijn van lichten dan betekent: – wit knipperlicht: er nadert geen trein; – rood licht of rood knipperlicht: stop.
Als bruggen voorzien zijn van lichten betekent:
Als boven rijstroken lichten zijn aangebracht dan betekent:
Het negeren van een rood kruis valt inmiddels onder de zogenoemde ‘hufterfeiten’. Dat betekent dat deze overtredingen via het strafrecht worden afgehandeld. Dat houdt in dat er naast een geldboete ook andere straffen en maatregelen kunnen worden opgelegd, zoals gevangenisstraf en intrekking van het rijbewijs.
de rijstrook is bestemd voor bestuurders van lijnbussen en van andere autobussen;
Naast rijstrooklichten boven rijstroken kunnen er ook verlichte teksten naast de weg zijn aangebracht zoals bijvoorbeeld ‘file‘.
Gele knipperlichten op lichtbakken vragen extra aandacht voor de gegeven adviezen of waarschuwingen.
Als er op zowel de rijstrooklichten als de verkeersborden een maximumsnelheid wordt aangegeven, geldt de laagste aangegeven maximumsnelheid.
Boven de weg kan ook een verlichte tekst met route-informatie worden aangegeven. Zo’n elektronisch matrixbord heet ‘Dynamisch Route Informatie Paneel‘ en geeft informatie over de komende route.
Als voetgangersoversteekplaatsen zijn voorzien van lichten dan betekent:
Het rode licht kan worden vervangen door een geel knipperlicht in de vorm van een waarschuwingsdriehoek. Het geeft aan dat voetgangers op eigen risico mogen oversteken, mits zij het overige verkeer ter plaatse -ook het afslaande verkeer- voor laten gaan. Voetgangers die liever willen oversteken als het rijdende verkeer rood licht heeft kunnen wachten op het groene voetgangerslicht, want dat blijft gehandhaafd.
Voetgangerslichten kunnen voorzien zijn van een rateltikker. Blinden en slechtzienden kunnen daarmee horen of zij veilig kunnen oversteken. Als het voetgangerslicht op rood staat, is een tikkend geluid te horen. Staat het voetgangerslicht op groen, dan is een snel tikkend, ratelend geluid te horen.
Als bij verkeerslichten een drukknopinstallatie voor voetgangers is geplaatst, dan moeten voetgangers eerst op de drukknop drukken om groen licht te krijgen. Bij deze installaties is meestal het gele drukknopbord geplaatst.
Een geel knipperlicht betekent:
– gevaarlijk punt: voorzichtigheid geboden.
U nadert dan bijvoorbeeld een oversteekplaats, een onoverzichtelijk kruispunt of een wegopbreking. Meestal is het veiliger om uw snelheid te minderen en extra voorzichtig het gevaarlijke punt te naderen.